tevredenheid. Met maar één oog en een maagkwaal en alles voorbij.
Het zou doelloos geweest zijn de aandacht van mevrouw Davis op dat gezang te vestigen; ze zou ten hoogste gezegd hebben: ‘Hoor die Ouwe es gek doen.’ Men moet op zijn minst zingen als Tino Rossi om een vertederende aandacht te trekken - of jong zijn in de tijd der eerste ‘verkering’. Grote God - ook de verkering van de heer en mevrouw Davis is eens pril geweest en vol verwachting en heimelijke minne - en de oudste jongen was een ‘enfant de 1’amour’ vier maanden vóór de burgerlijke stand de band der liefde officieel had bezegeld... ‘Ik kan niks meer voor die man voelen,’ verklaart mevrouw Davis met de ijzige beslistheid van een filmvamp, ‘en hij ziet me nooit meer terug.’
Het zou niet helpen mevrouw Davis aan te raden toch naar de eenzame Ouwe, eens haar heimelijke geliefde, terug te keren. Het zou evenmin baten haar aan het verstand te brengen, dat het onhandige geschenk van een mandoline een ongelukkige poging is geweest om iets goed te maken, of iets verschrikkelijks af te wenden. En het heeft helemaal geen doel de aantijging van het wurgen te ontzenuwen - de heer Davis heeft geen handen en kracht om een nek als die van zijn echtgenote ook maar het minste letsel te berokkenen; daar stond mij het meergenoemde vet borg voor. En die poging tot moord zou mevrouw Davis voor geen geld meer in haar leven willen missen: die heeft ze evenals haar vet bij haar vast kapitaal ingedeeld. En de liefde is voorbij en de heimelijk
9