zacht, gedempt licht. Nu is deze kamer tot een verblijf omgetoverd, dat in de Hel van Dante tot een der ergste straffen gepromoveerd zou kunnen worden: er is een schel, ontzettend licht gekomen van een ultramoderne lamp, door Waldemar ontworpen en door Piet gemonteerd, er hangt een affiche door Waldemar ontworpen, waar grote plassen bloed op afgebeeld zijn en iets met bijlen en hamers gebeurt, er staat de zak - en er hangt de onheilsgeur.
Dan komt een dag, waarop ik het geheim van de pet van Piet te horen krijg: het esthetisch gevoel van Waldemar Schmitt voelt zich door het wijkende voorhoofd van de honderd procent Piet met de diep ingeplante haren beledigd, daarom moet Piet steeds met een pet op verschijnen. Er komt een dag, die de afkeer van Piet tegen de afbeeldingen door Waldemar Schmitt van hem gemaakt aan het licht brengt: ‘Nau, ’t is me ook wat faans, alsmaar met die mesester rotbroek en zonder boord -inplaas van in me zondagse pak en een dassie foor en een schading in me haore, en dan altijd die pit op me test.’ Er komt een dag, dat Piet mijn keuken binnenstapt en iets ontzettends met uien op mijn fornuis gaat koken in mijn pan. En alle dagen vlamt nu het feestelijke openhaardvuur hoog op, omdat Waldemar Schmitt volgens Piet een ‘appetie’ tegen zijn kamer heeft behouden - dit is een gevoel uit antipathie voortgekomen.
En alles komt... Ik heb gezien hoe Waldemar Schmitt gehuild heeft om zijn ontbrekend been - hij kan er zich nooit mee verzoenen en zal het moeten, daar helpt noch
106