het hotel naar de naastbij gelegen stad vertrokken, om ’Geld zu machen’, zoals hij met een knipoogje mededeelde, ’ein Millionengeschaft’ legde hij nader uit, om dan ineens weer in een van zijn krankzinnig opgewekte buien mijn vader op de schouder te slaan en hem voor ’ein ge-scheiter Mensch’ te houden, ’ein ganz gescheiter Mensch’. Mijn vader trok zijn schouder even terug, wat ik erg onbeleefd vond. De heer Biedermann had zulke fijne lichtbeige slobkousen over zijn elegante schoenen en een overjas, die zijns gelijke in deze lage landen in die tijd niet bezat. Het regende weer, en de portier van het hotel haastte zich de gasten met een grote paraplu voor de regen te beschermen, toen ze dat kleine eindje naar de auto moesten lopen. Iedereen deed daar erg raar bij - net of ze hun leven lang gewend waren geweest op zulk een indrukwekkende manier voor een beetje regen beveiligd te worden - met sombere, dwaas ernstige gezichten deden ze, of die rijkgeklede prachtige portier bijna niet bestond, die toch groot en glimmend genoeg was; en eigenlijk leek het er eerder op, of ze allemaal door hem opgebracht werden. De heer Biedermann daarentegen nam vrolijk de paraplu van de portier en hield die boven de man met het deftige uniform: ’Ist doch viel hiebscher wie ich’, zei hij lachend, op diens uniform wijzend, en de portier lachte ook - het was voor het eerst, dat ik die portier zag lachen.
Toen de heer Biedermann met het gezelschap terugkwam, waarmee hij ’geld gemaakt’ scheen te hebben, hadden de kellners handen te kort, om champagneflessen af en aan te brengen - het was een erg opgewekt gedoe - en ik begreep niet goed, waarom mijn vader tegen zijn zakenvrienden opmerkte: ’Het type van een chevalier d’indu-strie.’ Daarbij keek hij Mischa wantrouwend aan. Ik vergat mee te delen, dat de heer Biedermann me verzocht had gewoon Mischa tegen hem te zeggen. Het klonk leuk ’Mischa’, zacht en vreemd en ver weg uit Warschau. De zakenvrienden, die beiden kale hoofden hadden, beweer-
io