zitten, die dit metaal vaak aankleeft. Wij dronken het uit theekopjes en bierglazen, die de gelegenheidsdief gemerkt had met een streepje, opdat ieder de juiste maat en niet te veel tegelijk van het edele vocht kreeg. Ik wil hem nu ook, zo mogelijk, niet meer de gelegenheidsdief noemen, deze man, die als een vaderlijke vriend voor ons zorgde en bijna het mooiste geschenk voor Frau Irma had meegebracht, een lap zwarte taf zij, die als een stroom ruiste en voornaam in de warme Wohnküche te glanzen lag... Neen, laat ik hem zoals de andere feestgenoten, ook Géeorch noemen, de nobele schenker van zo kostbare dingen als edele likeuren en rijke stoffen. Want het zou geen doel hebben hem met de joyeus dappere naam van Geor-ge aan te spreken, die hij werkelijk wel verdiende; hij zou het niet begrijpen, daar men in de Duits sprekende landen deze mooie naam in stroop gerold heeft en er het rare Géeorch van maakte.
Doch wij zullen ons niet te lang bij de eenvoudige Géeorch ophouden, hij zou zeker verlegen worden van zoveel belangstelling en hij had het al druk genoeg met inschenken en het afweren der buitensporige dankbetuigingen van Frau Irma. ’Mein Gott im Himmel’, zuchtte ze telkens in wilde verrukking, ’ik in een echt zijden japon... taf van minstens 12 Mark de meter, hoe zal me dat staan?’ En dat vroeg ik mezelf ook even af. Hoe zal die zielige verbogen Irma met het ingevallen grauwe zorggezichtje die zwarte statige taf staan! Mein Gott im Himmel, glimlach maar een beetje over deze onschuldige ijdelheid. Mein Gott im Himmel, neem Géeorch zijn onbetaalde Goldwasser en 12 Mark taf niet al te kwalijk, zenuwtoevallen heeft hij van tijd tot tijd, en geen baas houdt hem daarom. En het is toch zo prettig, royale, flinke geschenken te kunnen geven. Mein Gott im Himmel, dat cadeautje van die twee straatvlindertjes Grete en Mieze, een corsagebloem, zo groot en kleurig als een rode kool. Zwaar en massief is het bloemgewrocht te rusten gelegd