In de MittelstraBe werden de kindertjes door de straat en het harde leven zelf opgevoed. Het verbaasde me niet, wanneer de driejarige Alfred Posanzky met zakelijke kalmte een petroleumkan, die zo groot als hijzelf was, op de grond zette en zijn moeder rustig mededeelde: ’Vader is zo dronken, hij kan niet meer lopen. Je moet hem halen. Hij doet zo raar.’ En het kleine vrouwtje liet de kinderen alleen bij de brandende kachel [ze wisten ook zonder pae-dagogie, dat die heet was] en haalde het lallende schepsel, dat vader genoemd werd. Als ze het naar bed had gewerkt, ging ze een ogenblik heel treurig en moe op een stoel zitten. Maar er moest nog een vete uitgevochten worden met een kleermakersweduwe, wier luide stem al op de trap te horen was; en het eten moest immers ook op tijd klaar zijn, het geheimzinnige, met paprika en mosterd toebereide mengsel.
Scherp gepeperde gerechten en batterijen leeggedronken bierflessen, felle scheldpartijen en enthousiaste theatrale vertoningen - verdierlijkt leven, troebele hartstocht, maar toch een vleug van leven, van hartstocht...
Daarom misschien juist MittelstraBe 5, met uienlucht en gillende ruzies, met verveloze deuren en ontredderde trappen?