gen door middel van een flink flesje brandewijn, dat volgens jou ’ausgezeichnet’ tegen griep hielp. Misschien was ik een beetje koortsig, die nacht; in elk geval heb ik de herinnering aan een kleine boze tovenaar in een gestreept zijden pak, die me dwong een scherpe drank in te nemen. Maar ze scheen werkelijk te helpen, je medicijn; ik zie me ten minste enige tijd later, wel zwak, maar herstellende bij je in de Wohnküche zitten. Je man is als steeds zonder werk en speelt al bierdrinkende citer. Wat moet je toch hard ploeteren, Frau Irma Posanzky, om die jolige man en je troep hongerige kinderen aan de kost te helpen. En je bent erg klein en mager, dat heb ik heel duidelijk in die griepnacht gezien, toen jij plotseling als een boze tovenaar voor me opdoemde.
O, ik gun je die pyjama best. Je hebt altijd zo’n prettige bui en zo’n kleurige fantasie. Daar geef je bijvoorbeeld een brokstuk van de opera Carmen ten beste. Een door mij sinds lang vermiste sjaal om je hoofd draperend neem je een sinaasappel in de hand om het geval meer Spaanse sfeer te geven. Met onvergelijkelijk coquette pasjes trippel je naar je echtgenoot toe, die je op de citer begeleidt, en [trijpen pantoffels aan de voeten en een half-hemdje voor] als Don José fungeert, terwijl je hem het verleidelijke voorstel doet naar vriend Lillas Pastia te gaan om er samen de Séguedilla te dansen en Manzanilla te drinken... tra, la, la; tra, la, la!... Door je aparte, frisse opvatting van het zangstuk, dat ik reeds als afgezaagd beschouwde, vergeet ik helemaal om m’n sjaal terug te vragen.
Ik ben toch blij niet in een net milieu terecht te zijn gekomen, bij een beschaafde dame, die me dagelijks aan m’n verstand brengt, dat ze alleen kamers ’voor haar pleizier’ verhuurt, ’om aanspraak te hebben, zo te zeggen’. Ze kunnen soms ook piano spelen, dergelijke opofferingsgezin-den, hun kindertjes gaan op de Montessorischool en men moet over muziek en paedagogie met ze praten...