huizen en de geheimen!’ En terwijl ze me triomphantelijk en ietwat spottend aankijken., zal de buurman beneden me, P. J. Roelofs Mzn. [in assurantiën], het ’Ferme jongens, stoere knapen’ aanheffen. De naam en het lied van deze buur staan voor de onkreukbare fatsoenlijkheid van het hele blok in — een open boek, zo te zeggen. Voor het huisgezin, kon het heten.
Maar mijn gedachten zullen zich niet kunnen losmaken van de donkere roman die het grachtje genoemd kan worden - een roman, waar een zieke aap ergens voor een laag keldervenster zit en een statig oud huis stil voorover gebogen staat...