geworden bloederig pluche - een pluche, dat ik alleen nog in achterbuurt-uitdragerijen en nachtmerries had vermoed. Het ressort ’slaap’ daarentegen blonk in glimmende flitsen van nikkelen kranen, witte bakken en andere sanitaire artikelen. De trait d’union echter, het kleine, zo onschuldig uitziende streepje, waardoor op papier een zit-slaapkamer mogelijk gemaakt wordt, bestond in werkelijkheid uit een vervaarlijk twee-persoons-bed, dat alle ruimte tussen het pluche en het nikkel voor zich opeiste -een imitatie-eikenhouten bed met een gele kanten sprei er over.
A. Hoepelmans gaf aanbevelende inlichtingen; op het nikkel en de witte bakken wijzend merkte hij voldaan op: ’U ziet, alles moderne hiegeene’ - waar hij mee te kennen wilde geven, dat in zijn etablissement de leer der hygiëne gehuldigd werd. ’Waar vindt u dat nog meer?’ probeerde hij mijn matte belangstelling op te wekken, ’hiegeene en overal tapijten en ’s ochtends thee met ’n beschuitje gratis... Heeft u al op de gespijkerde tapijten gelet?’ drong hij aan.
Mijn aandacht werd echter door iets geheel anders in beslag genomen dan spijkerkleden en het beschuitjes-aan-bod. In alle zit-slaap ver trekken hingen en stonden omvangrijke photographieën. Aanvankelijk enigszins verbijsterd door het zieke pluche en de gezonde ’hiegeene’, had ik er geen acht op geslagen. Het waren luchtige voorstellingen van een heer en een dame, die zich hoofdzakelijk met pantervellen en veren getooid hadden. Ook de klederdrachten der Kozakken, Chinezen en Indianen meende ik in licht gewijzigde vorm op die foto’s te herkennen. ’Ik ben een dansnummer’, klonk toen Alfred Hoepelmans’ stem droef aan m’n oor, ’een dansnummer dat kamers verhuurt,’ vervolgde hij bitter, ’het kan ver met iemand komen.’
Ik wist niets anders dan vragend te antwoorden: ’Freddy and sister?’