een groenachtig licht trilt en waar de oude huizen nog balkenzolderingen hebben en goed gemetselde wanden. Waar de ijzeren kettingen op de klinkers van de walkant rinkelen bij het laden en lossen. En waar de schepen zulke goede, trouwhartige namen dragen als: De Vrouw Maria of De Volharding, de kisten en balen echter, die De Vrouw Maria en de plichtsgetrouwe Volharding stampend en steunend meetorsen, zulke vreemde en geurige, Pernambuco of Santos, in wazige, uiteengevloeide letters. En in Van Ouds De Schipperstoevlugt, een smalborstig, aanbiddelijk gedoetje [de ene helft kroegje en de andere scheepsbehoeften] wordt vriendelijk aangeboden: ’Heren schippers, hier ligt het Rotterdamsch Nieuwsblad ter lezing.’ Hoewel even verderop in een gemeen rosé lichtgrijns een ander soort etablissementen op hun manier ook gastvrij genoeg trachten te zijn. Ja, hun gastvrijheid gaat zelfs zo ver, dat er om de gasten gestreden wordt. De portier van de Blauwe Kakatoe in gedempt schout-bij-nacht-te-nue wint het van de generaal in gala, die de honneurs van Lily’s Bar moet waarnemen. ’Zeer interessant, mijnheer!’ verzekert de Kakatoe met rollende rr’s aan een klein, benauwd kijkend dophoed-heertje, dat uit de provincie komt, Purmerend of Alkmaar. Een ogenblik maar zag ik dit hangsnormannetje - hoe wist ik zo precies dat hij een zwartwit gestippelde das droeg met een hoefijzer er op, en waarom leek alles ineens een beetje treurig, toen hij om de hoek van een geribd beige gordijn verdween? - Zo’n kleine losbandige Purmerender - en een paar huizen terug had hij een onvervalste ouwe klare kunnen krijgen met zijn nieuwsblad en een toevlugt, precies zo gespeld als het bij hem thuis in de familiebijbel staat.
De Vrouw Maria tekent zich nog even met haar mast, die nu een lichtje in top draagt, tegen de schemer af; boven de speels gekrulde verweerde geveltjes flitsen de lichtreclames, al onophoudelijk eisend: Even tijd voor ’n Cara-vellis. Maar ik heb nog niet naar kamers uitgekeken —