poot al weer, hebben zelf niet te vrete. Ten tweede: een mooi krakie of verhuizinkie, dan ben ik Pa en WelEd. Heer Flesman [hij haalde de quitantie van Nieuw-Londen weer te voorschijn] ik trakteer, alles piekfijn in de klere.’ Ik wilde wat zeggen, maar hij liet me niet aan het woord komen. ’Ten derde,’ zei hij langzaam en plechtig, ’geen mazzel gehad: huis van bewaring, zit niemand in de weg, word door niemand er op angekeke. Mijn ook goed. Maar niet het eerste, begrijpt u, niet nebbisj, dat is mijn eer te na, dat doet Jan niet meer. Of Nieuw Londen of No. weet ik veel,’ eindigde hij, blijkbaar het elegante heren-mode-magazijn vereenzelvigend met alles wat goed, eervol en ’mazzel’ was.
En moeilijk opstaande en naar zijn stok zoekend, gaf hij me een hand als een berenklauw. ’Bedankt voor de moeite en de eer van ’t bezoek,’ zei hij nog, langzaam de stoep af strompelend — zijn volgende veroordeling tegemoet.