wijl hij proestend in zich zelf herhaalde: ’Kleine Läuse’. De week, die we nog op die badplaats doorbrachten, was een der prettigste, die ik me van welke vacantie ook herinneren kon. Er kwam nog zon, ’serr scheene Sonne5, zei Mischa, alsof het een apart soort van zon was; hij liep in een beeldig shantung pak en was helemaal niet bang het vuil te maken: hij groef kuilen mee, waar het water van de zee al in begon te lopen. Hiji verheugde zich even erg in het vuurwerk, dat nu eindelijk eens door kon gaan, als ik en liet ieder, die maar wilde, op een ezeltje rijden. Hij maakte iedereen blij en opgewekt, alleen mijn vader niet. Die ergerde zich met zijn duffe vrienden over het joyeuze shantung-costuum [het was de tijd, toen de meeste heren nog muisgrijs cheviot aan het strand droegen] en kon het ook niet hebben, dat ik zo maar Mischa zei - ’dat doen ze bij Mischa in het land allemaal,’ antwoordde ik, ’elkaar bij voor voornaam noemen,’ en bij mezelf dacht ik: ’je moest het eens van die gulden weten - ik ben lekker schatrijk, ik heb voor mezelf een hele gulden.’ Mischa beloofde naderhand, als de vacantie voorbij was, vaak bij ons te komen. Ik verzocht hem dringend vooral dan te komen, wanneer mijn vader op reis zou zijn - met Turkish delight en wafels en grote flessen parfum, die ik op zijn toilettafel had zien staan. Ik had nog nooit zulke grote flessen met parfum bij wie dan ook gezien, zelfs niet in de parfum-winkels in de stad - er was veel weelde en pleizier en aangename geur om Mischa. Ik had ontzettend veel verwachting van die bezoeken na de vacantie. Eigenlijk bouwde ik er een beetje mijn toekomst op: met Mischa zou alles vrolijk en royaal en gemakkelijk zijn - ik zou postzegels voor hem kunnen halen in plaats van Nico en nieuwe guldens krijgen, en al kreeg ik in ’t geheel niets - met Mischa ergens in de nabijheid zou het leven goed zijn...
Dan was de vacantie ineens voorbij of er nooit vacantie bestaan had - maar ik bezat die gulden en Moekie en ik ieder een reuzenfles parfum in Moekie’s koffer verborgen