regenjas zie ik met andere ogen-ze moeten, geloof ik, stukwerk doen en dan zijn ze natuurlijk na zo’n hele dag aan de naaimachine wat opgewonden en wild wanneer ze weer vrijgelaten worden. En eigenlijk is het heerlijk langs de kade vlak langs het water te lopen en op de schepen te kijken die wasdag hebben gehad; prachtig kleuren de familiewassen van de schippers tegen het grijs en blauw en zwavelgeel van de hemel, licht ondergoed en roze kousen van de jeugd en het verrukkelijke kogeltjesblauwe en steenrode baai van de ouden.
Niemand heeft me horen thuiskomen en daar zitten mijn lieve goeie mensen, die ik toch nog aangehouden heb, met mijn beste Haut Sauternes zo echt gezellig om de ronde tafel. Hadden ze toch liever de St Emilion genomen, flitst het nog even door mijn hoofd, daar is nog zo veel van. Maar er blijft geen tijd over voor kleingeestige gedachten. ‘Als ik al het voorgevoel niet had, ’ verwelkomt mejuffrouw Leen opgetogen, ‘daar is ze weer, mens, wat zie je d’ruit, zo wit als een dooie en hol om je ogen heen, kom je weer bij ons terug?’ ‘Ons’ zijn voor het ogenblik Leen, de werkster, Annie, haar oudste dochter en dienstbode, Karei, die wel eens meehelpt en Piet, die strikt genomen helemaal niets bij me te maken heeft; hij brengt alleen soms wat hout voor de open haard. De oude balken, de scheve oplopende vloeren, de kelder waar ik nooit in kom en die waar ik wel eens in ben geweest, de zolders met de vreemde vlekken en daarboven het platte dak -aangebracht na de reeds vermelde brand - het is alles van mezelf - ik hoef niets te delen met een mevrouw wier bestaan gebaseerd is op een keuken- en deftigheidscomplex - geen keuken, geen dienstbode, geen huis, geen enkele dag van mijn leven. Ze lopen allemaal met me mee door het hele huis met ernstige gezichten, ‘die paar vlekkies op de grond zal je ’n zorg zijn, al zo oud zijn die; je had niet motten weggaan, ’ verwijt Leen... ‘wat heeft dat wijfje eigenlijk gedaan?’ We zijn nu ook in de onderste kelders aangeland. ‘Goed voor bomaanvallen, ’ beveelt Piet die er eigenlijk niet bij hoort aan, ‘je zou het hier lang kunnen uithouden. ’ Op dat ogenblik denk ik ternauwernood aan het dreigend hels