verveelt me nu al de deftigheid van de voorname woonwijk; denkelijk hoort men er nimmer een storm loeien; er zijn ook geen schepen onder zware grijze wolkenluchten.
Op en tegen de stoep staan de spiritusdrinkers - het komt me voor of ikjaren weg geweest ben. Ze gaan op hun schuwe, norse manier wat opzij - de spiritusdrinkers - ik heb hen nooit gegroet vroeger en zij staarden in het luchtledige, wanneer ik langs ze heen ging. Maar dat kan ook anders - niet altijd staren de spiritusdrinkers in het luchtledige. Je hoeft maar ‘goeiendag’ te zeggen en je bent plotseling in een gesprek betrokken waar de hartelijkheid en bereidwilligheid en mededeelzaamheid in stukken van afvliegen en de ogen keren van hun doelloze reis in het luchtledige terug naar iets waar toch nog een beetje zin in zit. ‘We keken maar weg, zie je, omdat we dochten datje ons liever niet op de stoep zag,’ verontschuldigden ze zich. Ze hebben betere manieren dan de dame uit het deftige huis - ze ruiken naar terpentijn en een kruiig soort sigaretten of tabak - helemaal niet naar. En ze delen me in vertrouwen mee dat ze oorspronkelijk allemaal liever ‘iets gewoons’ dronken, maar dat werd te duur -alles van dat beetje steun - en ‘een mens mot toch wat hebben.’ Ik doe ze de stoep cadeau, op voorwaarde dat ze er niet te veel op spugen en het belletje trekken tegengaan. Ze zijn vol hulpvaardigheid en willen in het vervolg iedereen ‘van de stoep donderen’ - ik geef een vluchtig signalement van de enkelen die altijd binnen mogen - de hemel ontferme zich over de anderen. Dan krijgen ze nog iets om wat hartigs voor te kopen - je kunt heel gewoon met spiritusdrinkers spreken; ze tikken zelfs aan hun pet als ik eindelijk met mijn middeleeuwse sleutel de zware eikenhouten deur van mijn huis openmaak.
Mijn huis - ik ga nu sentimenteel worden - ik ben het al. Ik was blij de keien weer onder mijn voeten te voelen, de winkeltjes terug te zien, die een afdeling grote vette taartjes hebben op de ene plank en augurken en haring op een andere. Ik snuif de haring- en uielucht waar deze hele buurt als doortrokken mee is, met welbehagen op. Zelfs de ateliermeisjes in hun eeuwige witte