staan en veegde bedachtzaam zijn monocle schoon, waarop een beetje vuil gemikt was geweest. Ik klaagde over de buurt en de rauwheid van de bewoners en gaf hem mijn voornemen te kennen ergens te gaan wonen waar het deftig, netjes en rustig zou zijn. Deze schrijver is een kluge Lebemann, een bereisd en objectief mens, een man van de wereld. Hij staarde met zijn rare, vérziende ogen lang over het wijde water, waarboven in de staalblauwe lucht de hoge witte voorj aars wolken dreven en dan naar de zware oude balken in de lage kajuitachtige kamer. Toen wees hij naar de kade- negers, matrozen, Chinezen kwamen uit kleine kroegjes - naar het brede water en de voorbijvarende kleine snelle sleepboten en wolken, naar de kranen en vemen, en de geelzwarte schoorstenen der grote oceaanschepen op Londen en Java, die ik nog vaag, maar hij heel duidelijk kon zien, omdat hij abnormaal vérziende is. Hij zette z:ich in de hoge oude kerkstoel en zei eindelijk: ‘Hier möchte ich wohnen und werken - andere Häuser sind das Teil einer Bürgerstrasse, aber dieses Haus is ein Stück der Welt. ’ En op mijn protest dat de mensen toch afschuwelijk waren geweest en zijn dames en monocle hadden besmeurd, antwoordde hij schouderophalend: ‘Das Bisschen Leute...’ Van deze schrijver zal men wellicht nog horen; maar niet hier - ik ben geen recensent, noch zelf eigenlijk een schrijver of estheticus, dat een nieu w vak schijnt te zijn en onlangs hier en daar door mij ontdekt is in kunstcatalogi; ik ben maar een amateur met zwakke zenuwen.
Daarom maakten die deftige kunstzinnige mensen en dat rijke huis aan de Herengracht ook zulk een diepe indruk op me. Verarmde rijken of rijke verarmden - ik weet niet precies meer hoe ze zich noemen. De iets te blozende heer had eerwaardige witte haren en drukte een ivoorkleurig No-masker ter hoogte van zijn hart en daar keek hij smartelijk op neer. Hij moest het verkopen - iets dat hem aan het hart gegroeid was, verklaarde hij zuchtend. Er ging van het No-masker een magische werking uit: een wit, smal vrouwengelaat met felrode, voor lust en leed des levens even geopende mond. Het beroep op mijn medelijdend