de hemel mag weten wat er in die pakken zit, zo vlak tegen je benen aan. En het is een hel om in het spitsuur te verzeilen - er zijn geen verkeersagenten hier, ze zouden denkelijk omvergelopen of -gereden of -getrapt worden. Je probeert het langs het water, maar honderden ateliermeiden in witte regenjassen (altijd hebben ze van die witte regenjassen aan) hollen als een soort van sprinkhanen van alle kanten op je af, schreeuwende, blèrende, losgelaten sprinkhanen. Er gaat ook nog een tram langs de kade en vrachtwagens als voorwereldlijke sauriërs, om van de gewone auto’s niet te spreken. Maar eigenlijk zijn de fietsen met de meiden en jongens het ergst. Er is haast geen trottoir en wat kan je doen tegen het soort kanjers van meiden en jongens die je omverlopen. Ze vinden datje er niet: hoort en ze zeggen het ook.
Tijdens een dezer voorjaars-inzetten ben ik ertussenuit gegaan - hoe elegant en licht bewoog hetzelfde soort mensen zich over de Seinebruggen, ook op de spitsuren, ook van ateliers en fabrieken komend. En al waren ze op de Fochova een beetje onbehouwener en verwarder - Praag gaat al een eindje het oosten in - iedereen maakte plaats voor de ander, en de hemel zij dank, er waren geen fietsen, daarom ging het op de Boulevard du Maréchal Foch, trots zijn overstelpende drukte, alles heel ordelijk toe.
Doch het is niet altijd spitsuur. Bovendien, men kan het ontwijken. Maar het voorjaar kan men niet altijd ontwijken. De gevreesde tijd tussen februari en april komt onverbiddelijk zijn spleen brengen in de havenbuurt. Het water is grijs en de lucht is grijs en de mensen zijn grijze fantomen in de regen. En mocht de zon al eens schijnen, mijn hemel, die maakt de dingen alleen nog maar erger, nog duidelijker. De spiritusdrinkers bijvoorbeeld worden in de grelle, schaduwloze voorjaarszon er niet aantrekkelijker op. Hier zijn namelijk nog authentieke spiritusdrinkers. Ze hangen met zijn vieren of vijven op en tegen mijn stoep -natuurlijk mijn stoep - het is de eerste om de hoek van de sloppen. Men schijnt op spiritus te kunnen leven - of in elk geval een bestaan te kunnen rekken dat voorlopig nog niets met doodgaan