ik al mijn geld ontleen.
De Chassied keek in de kamer rond, doch zag slechts een tafel, een stoel, een bed en een klein kastje.
De rijke opende het kastje en de Chassied zag, dat er slechts een boekje in lag, waarin de rijke zijn uitgaven voor liefdadigheid schreef. Voorts lagen er eenige rekeningen in.
De Chassied dacht, dat het kastje misschien een geheim vak had, doch dit bleek niet het geval te zijn.
De rijke wendde zich toen tot hem en zeide:
— Mijn dienaren en ook mijn gezin vermeenen, dat ik hier een schat bewaar, waaraan ik al mijn geld ontleen. Gij ziet thans zelf, dat ik niets bezit. Mijn godsvertrouwen is echter zoo sterk, dat, wanneer ik een bedrag te betalen heb, ik mij in deze kamer begeef, mij op dezen stoel zet en met groote bezieling en deemoed bid:
— Schepper der wereld, heden moet ik een bedrag betalen. Ik vertrouw op U, want Gij zult mij helpen, dat ik mijn verplichtingen zal kunnen nakomen.
En aldus geschiedt het dan ook steeds: de Heilige, geprezen en geloofd zij Zijn eeuwige Naam, helpt mij.
Thans begrijpt ge wel, dat de heilige Raaw u
48