vertoefd had.
De Raaw bekommerde zich niet om zijn vrouw, want hij wist, dat zij thans in de gedaante eener ezelin in den stal stond. Hij wendde zich echter tot zijn dienstpersoneel en zeide:
— Waarom is mijn vrouw niet gekomen om mij te verwelkomen? Kan zij misschien het niet goed zien, dat ik weer vijftig leerlingen heb medegebracht?
Toen antwoordde een zijner knechten hem en zeide:
— Geëerbiedigde Meester, zult gij niet schrikken, wanneer wij het u vertellen?
De Raaw antwoordde:
— Ik zal niet schrikken.
En de knecht ging voort:
— Toen wij vernamen, dat de Raaw teruggekeerd was in de stad, spoedden wij ons om haar de vreugdevolle tijding mede te deelen. Doch zie, zij was niet meer in het huis en geen onzer weet, waarheen zij gegaan is of wat met haar is geschied.
De Raaw schrok niet erg en zeide eenvoudig:
— Ik denk, dat ze wel weer eens terug zal komen.
En hij nam zijn oude gewoonte weder aan. Groote sommen gaf hij weg voor weldadige doel-
106