haködesj kende.
Deze richtte zich tot den koning en zeide:
— Heer koning, dit is het schrift der Joden.
En hij begon het voor te lezen en aldus stond er geschreven:
— Lieve koning, herinner u de vriendschap en het goeds, dat ik u gedaan heb, toen gij in het woud zijt gekomen om mij in mijn hol te dooden. Toen had ik u kunnen verscheuren, want drie malen had ik mijn klauwen op uw keel. Ofschoon ik toen in mijn recht stond, heb ik u gespaard en gezorgd, dat gij koning zijt geworden in dit land.
Weet, dat ik een vrouw heb, die mij betooverd heeft.
En indien ik den ring, dien zij draagt, niet kan verkrijgen, moet ik mijn leven lang een weerwolf blijven. Indien de ring echter in mijn bezit komt, zal ik weder een mensch kunnen worden, zooals gij en uw raadsleden.
Herinner u daarom mijn trouw, ga naar de stad en breng mij den ring mijner vrouw als teeken uwer vriendschap. Indien gij dit weigert, zal ik u dooden.
Daaronder stond een teekening, hoe de ring er uit zag.
Toen de koning dit vernomen had, sprak hij:
101