raadsheeren schrokken zeer toen zij den weerwolf zagen, want zij waren bang, dat de weerwolf wild zou worden en hen zou ombrengen, zooals hij reeds zoovele lieden had verscheurd. En zij gelastten den raadsman den weerwolf uit het paleis te verwijderen. Doch de raadsman antwoordde:
— Gij behoeft niet bevreesd te zijn. Het dier zal u geen leed doen, indien gij hem niets doet. Ik blijf met mijn hoofd borg voor hem. Hij heeft vele dieren voor mij gevangen en is goed voor mij geweest.
De raadsman kreeg nu toestemming den weerwolf bij zich te houden en hij verzorgde hem goed. Want de raadsman was hem dankbaar, dat het dier zich zijner ontfermd had en hem het leven had geschonken, ofschoon hij den weerwolf drie malen had getracht te dooden. En wanneer de raadsman op jacht ging, nam hij den weerwolf altijd mede.
De koning had beloofd, dat hij, die hem den weerwolf, levend of dood, brengen zou, zijn dochter tot vrouw zou krijgen.
De raadsman had zijn taak volbracht en kreeg nu des konings dochter tot vrouw. Ook schonk de koning hem de helft van zijn vermogen.
Toen de koning stierf werd de raadsman tot ko-
99