brander den raadsman af.
Ten derden male poogde de raadsman den weerwolf te dooden. Toen sprong de weerwolf op hem af en wilde hem verscheuren.
In zijn doodsangst bad de raadsman tot den Heilige, geloofd zij Hij, om hulp en beloofde, den weerwolf verder met rust te zullen laten. Nauwelijks had hij dit gezegd, of de weerwolf liet van hem af, aaide den raadsman met zijn staart, zooals de eene mensch den ander liefkoost met de hand en wilde hem niet meer verlaten. Waar de raadsman liep, volgde de weerwolf hem, zooals een hond, die zijn meester niet verlaat.
De raadsman des konings wilde hem gaarne kwijt zijn, want hij was bang voor het gedrocht. Maar de weerwolf wilde niet van zijn zijde wijken.
Toen nam de raadsman zijn gordelriem en leidde den weerwolf daaraan voort. En de weerwolf werd zijn gids in het woud. Wanneer een dier naderde, dat den raadsman wilde aanvallen, doodde de weerwolf het.
En wanneer de weerwolf een haas of een vos zag, ving hij ze en bracht ze den raadsman. Eindelijk kwam de raadsman met den weerwolf in de stad bij den koning. De koning en zijn
98