zij Hij, ons uitkomst, zoodat wij tezamen huiswaarts kunnen keeren.
En zijn leerlingen antwoordden hem:
— Gaarne voldoen wij aan uw wensch. Wij zijn zoo langen tijd bij u geweest, dat wij deze luttele dagen ook wel met u willen doorbrengen.
En zij liepen voort en kwamen bij een kreupel-boschje.
Toen sprak de Raaw tot hen en zeide, dat zij zich eenige stappen moesten verwijderen, daar hij aan zijn behoefte moest voldoen. En de leerlingen liepen eenige meters verder en spraken over de Thora.
Toen de Raaw klaar was, wilde hij zijn handen wasschen.
Hij ging naar een beekje en wiesch er zijn handen.
Juist toen hij verder wilde gaan, zag hij een wezel loopen, die een gouden ring in den bek droeg. De Raaw liep de wezel na, die het ringetje vallen liet. De Raaw raapte het op en zag, dat het weinig waarde had. Doch plotseling zag hij, dat de ring een inschrift had. Hij ontcijferde het en las: „Ofschoon ik onaanzienlijk hen, ben ik onbetaalbaar”.
De wijze Raaw dacht: deze ring moet iets bizon-ders zijn. En hij bekeek den ring aandachtig aan
89