verzocht hun met hem mede te gaan. En hij zeide:
— Ziet, slechts enkele goudstukken resten mij. Deze wil ik echter niet voor mij alleen gebruiken. Zoolang ik kan, wil ik in uw levensonderhoud voorzien. Geve God, wiens Naam eeuwig geprezen zij, dat ik u nog langen tijd bij mij kan behouden.
En zijn leerlingen antwoordden hem en zeiden:
— Al hetgeen gij van ons verlangt, zullen wij doen. En wat wij aan geld en goed bezitten, staat u ten dienste.
Toen vertrok de Raaw met vijftig zijner leerlingen en niemand in de stad wist ervan.
Toen de armen der stad vernamen, dat de Raaw vertrokken was, waren zij zeer terneergeslagen, evenals de leerlingen, die bij zijn vrouw waren achtergebleven.
II.En de Raaw reisde vele dagen lang met zijn leerlingen en waar hij kwam, bewees men hem veel eer, want men dacht, dat hij naar een jesjiba ging om een anderen geleerde te raadplegen. Toen zij nu wel twee jaren rondgezworven hadden, waren hun kleederen gehavend en al het geld, dat zij bezeten hadden, was uitgegeven.
87