De donder sloeg en ik — een menseb — Heb met mijn band mijn oog verborgen. Vergeef bet mij: wat ben ik waard?
Zou ik Uw kostbaar Licbt aanschouwen?
Gij gaafït Uw Wet; ik kromp inéén,
Maar in mijn Ziel Uw Leven stroomde ...
De onbekende gloed trok weg Een milde zon verwarmde ’t Zaad . ..
35