MOZES. - DE WETGEVING.
Al slingren stormen om mij kenen Een zoete rust druipt op mijn kart:
Dit is de dag van eeuw’ge Vrede ;
Een mackt’ge dag van Vreugd en Lickt. Er ruiseken englen om mij kenen Zij zingen kun éénstemmig lied,
Zij zaaien Vrede met kun vleug’len En strooien vreugde op ket Zijn.
Mijn God, Gij kekt mijn lip geslagen Toen ik nog was in ’t Moederlijf.
Gij kekt mij mijn verstand ontnomen Voor Gij mij nederzette: naakt.
Gij kekt mij wijskeid doen vergeten En krackt mij in een distelveld.
Gij kekt mij als een worm vernederd, Doek op mijn koofd een kroon geplaatst.
Een trilling deed de Aarde zwijgen.
Een licktflits vol van keiligkeid Deed toen ket Volk in ootmoed kuigen Uw grootkeid straalde op kun ziel.
De donder sloeg; ik viel in ’t stof;
Want toen Gij van den Berg verkondde: „Ik ben de Eeuw’ge, Ik Uw God ”,
Geleek Uw stem een wervelwind.