DE BEUL.
M n God, ik ben een naakt nooddruftig man Die niets bezit dan ademtocht en bloed.
Waarom sloegt Gij mij in den noodlotsban Om meer te lijden dan een ander doet?
Ik voel bet leed van ieder menscbenkind Nog voor zijn noodgeschrei mij heeft bereikt. Niets is er meer, dat mij aan ’t menschdom bindt. Beveel toch dat dit leven van mij wijkt.
Ik heb het leed gezien van alle tijden ...
Door mijn hand vielen op ’t schavot
Wier ideaal het was, ’t menschdom te bevrijden
En het te hoeden voor een gruwbaar lot.
Ik ben de Beul, die, door het grauw geprezen, Geminacht wordt door hen, die U verstaan. Waarom, God, moet mijn lot onzalig wezen En laat Gij zoo mij door het leven gaan.
M’ n God, ik kan het leed niet langer dragen Te zijn de eeuwige geweldenaar.
Neem toch van mij den last van mijne dagen. Ben ik dan nimmer met mijn arbeid klaar?
Moet ik dan eeuwig als Uw Beul bevechten Dwaas bijgeloof en ongerechtigheid?
Wanneer zult Gij den langen strijd beslechten Wanneer daagt eindelijk de menschlijkheid?
36