II
Er is een Taal, die béter dan door spreken Verkondigt bet gevoel, den levenswil . . .
Opbloeiend in de ziel, beel teer en stil,
Geeft zij, aan wie verstaat, een scbucbter teeken.
Zij laat, wat in ons groeit, niet luid uitbreken In ijdel, leeg gepraat, maar leidt den Wil Naar wat in ’t diepst gemoed, plots, door een gril Van ’t lot, een beilig licbt beeft doen ontsteken . ..
Die Taal verlangt geen woorden, geen cadans .. .
Zij groeit in ’s Levens eindelooze deining.
Zij vraagt niet, wat eens was ... zij spreekt van tbans . . . Nocb denkt zij aan een mooglijke verdwijning . . .
Zij trilt geluidloos en lééft door den glans Van t menscbenoog en zijne scboone lijning.
19