Laat het zilver van haar leden lichten,
Toont de sombere vachten van haar woud En de tintelende vergezichten Harer heuvelen, die zij ontvouwt.
Kus mij zonne, kus de bergentoppen Aan mijn borsten, van teelvochten zwaar,
Ik ben ziek van liefde naar de droppen,
Van het goud-vocht, dat uw lijf bewaar’.
Splijt’! uw straal mijn donkre ingewanden, Raak’! uw stralenhand mijn heimlijkheid; Maak me drachtig, zonne, door het branden Van de pijlen uwer heerlijkheid.
Kus mij, kus mij, want ik wil voortbrengen Hemelwezens op mijn aardebaan,
Kinderen die de gouden vreugde brengen .En als zonen van het zonlicht gaan.
75