Knapen, in kleedij van strooken, Zwaaien gouden malievat, Zwieren pluimende wierooken Naar het bevend koepel-blad.
En een schelle tikt daartusschen Druppels af van harden klank, Als of perels uit hun lussen Springen op van marm’ren bank.
Zijdene gewaden zijgen, Bidgestoelte wordt verzet,
In de ruimte hangt het hijgen Van een in-gekeerd gebed. ..
Tot het orgel op gedonder Opent zijn verschoven sluis En een bevend klanken-wonder Staat te vloeien in het huis:
* _ *
„Wees gegroet, Maria, boven Alle vrouwen lof en eer,
Reine Maged uit Jehoven,
Die geboren heeft den Heer.
„Om wier aangezicht de sterre Lieflijk blonk, te Betlehem,