Bij het kruis, en voeldet wijken Uwen Zoon, ten dood gereed.
„Om de bede, toen beleden,
O gij weenende Almacht,
Om uw lijden, toen geleden In den hoogen lijdensnacht,
„Werden uwe tranen sterren, Voeren naar het paradijs,
Waar zij blinken in het verre Blauwe hemelsche paleis.
„En op wolken uit der aarde Kringende benauwenis Steegt gij, waar de onverklaarde Zaligheid der eeuwen is.”
* *
*
Aarzelend de stemmen zwerven Tot een vleugelend geruisch Veler vogels, langs de nerven Van het voortgeplante huis.
Heiligen, verstild van trekken, Heffen de versteende hand, Voelen vrome klanken trekken Door der kerke ingewand.