„Kracht die in hun ajers zwelt, Kracht die uit hun oogen snelt, Gaan zij te verkoopen;
Voor een dagloon in de hand Dragen zij ’s werelds bestand, — Dagloon zal hen sloopen.
„Bij de smidse in de schouw Ziet gij razende flambouw Uit het vuur geblazen;
Op de bout die gloeiend lag, Komt gestage’ hamerslag Tikken klank uit glazen.
„En van vensters vallen neer Hengsel, beugel en blindeer. Die den inkijk sluiten;
Open ligt de slagerij En een groeze kommenij, — Prentjes aan de ruiten.
„Nu begint de dag zijn loop Aan het hoogveld, en er droop Vonkeling van spetten;
Aan den hemel sloeg een vlam, Waar de zon de steeg in kwam Voetstappen te zetten.