„Kleine gore jodenman Trekt er aan zijn karre, van Vroegmis tot den avend; Lorren komen uit zijn keel, Vodden, pijp en kachelsteel En een kleed gehavend.
„Ingevreten kale kop Steekt hij naar de huizen op, Vodde, Vodde., Vodde. Schuifelende roept het woord Zijn versleten leven voort; Vodde, Vodde, Vodde.
„Tuimeldeurtje op een kier Hoort gij maken rinkelier Op een tinnen schelle.
Vrou wetjes in kam er jak Dragen buiten pot en bak, Komen iets vertellen.
„Dan stapt leven door de steeg Stroom van werkers in beweeg, Naar de karreweien;
In den knapzak, op den rug, Ketels dragen zij en kuch, Waaraan zij maaltijen.