INCARNATIE.
Het kleine boograam bij het late licht,
En in de hooge cel het fijne suizen,
De witte wanden beven opgericht,
De stilte trekt door de gewijde kluize.
Er werd gehoord een wonderlijk bevel,
Er is gefluisterd in de stilte binnen,
De jonge monnik luistert en een spel Van zoet verbeelden gaat in hem beginnen.
Aan lichtend hemeldiep een verre baan,
Maria reine Maged komt geschreden,
Haar blanke voeten raken wolken aan,
Hare gestalte lieflijk is beleden.
Zij draagt den blauwen mantel en haar kroon, De kelken harer handen zijn geheven,
De geur van wierook stijgt om haren troon Waaraan de kleine engelen zingend zweven.
4i