DE STRAATVEEG.
Is geneigd cm alles aan te bijten»
Loopt, wanneer men haar te loopen zegt,
Komt haar voeten aan de straten slijten,
Heeft zich voor de heeren heengelegd;
Draagt uit kroegen kruiken drank voor mannen, Kraait, wanneer men borrels in haar giet,
Lacht, in wezenlooze sfeer gebannen,
Danst, wanneer men haar te dansen stiet;
Werd geschopt en vroeg om nog wat schoppen, Aaide naar de vuist, die haar beklemt,
Liet zich op de a,rme borsten kloppen,
Zet zich voor een centje in haar hemd.
Haar gelaat is vel, doorgloeid van vlekken, Lichtloos staan de oogen uitgepeld,
Onbeweeglijk zijn de wezenstrekken En haar neus is puntig opgespeld;
28