Voorbij de kreek, daar wacht de hof, Waarin geborgen wordt de stof Der beide biezenslaven.
Zij liggen achter biesgeruisch, Gevouwen, in hun doodenhuis. —
De biezen groeien aan de kreek,
In ’t binnenland, de heidestreek,
Nabij ons Genemuiden ;
Zij waaien, ongeteld en steil,
Zoo maar den grond uit, tot het heil, Het heil van Genemuiden.