En stil lach ik, oude dwaze droomer Naar de toekomst, want ik zag den komer Die dit dwaze, droeve afgewende Heden naar het gouden licht zal wenden En ik zie de werkers, de gezinde Mannen, de gestalten met het stug Bewustzijn in den harden hersenboog Zich verheffen tot een menschenhoog Gebouw van schoonheid sterk en stil en vlug Blinkende en edel van gelaat,
Zonnewezens op de wereldstraat.
47