Daarin hij is en dan niemand meer,
Niemand kan de eigen sfeer doorbreken, Niemand hoort gemeenschap in zich spreken, Niemand voelt zich met de menschheid één, Ieder is een sfeer voor zich alleen,
Niemand draagt de geestdrift in zijn trekken, Niemand kan uit andere wezens wekken Daden, opdat vonkende onstond Nieuwe menschheid op het aarderond, Niemand kan de rassen en de Groepen Aller menschen tot een volk oproepen......
En toch lach ik stille oude droomer
Naar de toekomst, want ik weet de Komer,
Die dit blinde loome afgewende
Heden, naar het Gouden licht zal wenden,
En op aarde wentelingen wekken
Dat de bergen sidderen en als gekken
Staan te dansen in de wereldhal,
Want zij hooren het bazuingeschal En uit alle wereldstrooken toegeloopen Komen de werkers en die maken open Toekomstpoorten en zij werpen af Hun vuil Heden, heel den boozen draf Stinkende, de belt van vele eeuwen Over de golven, dat de zeeën schreeuwen Van den stank, die aan hun borsten sloeg; En zich zelve zien zij staan, de ploeg Der werkers boven op de donkre aarde
45