Was in uw hart en blonk uw woorden uit, Gij wildet niets bezitten oude makkers Dan heel de wereld, als een communist, — Als communisten zooals wij nu zijn.
Hoort gij ons niet roepen oude makkers, Gij zijt verdwaald in d’oude maatschappij, Gij leeft met uwen ouden tegenstander Het kapitaal, en sluit met hem verbond, Dat hij iets van rijkdom aan U schenke, Opdat uw zoldering wat minder laag, Opdat uw kamerschot wat minder klein, Opdat uw vrije dag wat losser zij En gij hem schenke tot een wederruil, Voor uw verbeterd loon in slavernij,
Het altijd zich hernieuwende bezit.
Hoort gij ons niet roepen oude makkers? Makkers, wij wonen in d’oneindigheid, Waarbinnen geuren van de vrijheid waaien, Om onze hoofden en baarden waaien zij,
In onze strotten, onze diepe longen,
In alle cellen van ons kloppend bloed,
In alle kanalen van onze weefsels.
In alle straten van ons denkend hoofd,
In alle uren onzer diepe nachten,
In alle dagen die wij binnengaan,
Alom, alom, de geur der vrijheid waait.
35