OPROEP AAN ONZE KAMERADEN
Hoort gij ons niet roepen oude makkers,
Als gij denken moet aan uwe vrijheid,
Hoort gij ons niet roepen oude makkers?
Wij zijn deez’ diepe vrijheid ingegaan,
De wijde wildernisse, de oer-oude,
Waarin de vogel schreeuwt, het roofdiêr sluipt; Ook wij, wij sluipen, wij de pionieren,
Roeien het lage-bij-de-grondsche uit,
Richten ons heftig op en maken vrij Ons zelven en de mensch-gelijke boomen Van woekering der vunze slingerplant.
Hoort gij ons niet roepen oude makkers,
Buigt uwe hoofden heen waar gij eens waart, Eertijds waart gij de oude communisten,
Gij stond gestrekt tegen de maatschappij,
Naar al wat hoog was richtte zich uw hand, Want gij stond hooger, in de vrijheid stondt gij De vrijheid dezer die nog niets bezitten
34