Gij deedt het, gij en ik en hij en allen, — Wij zijn bij de bloedfeesten dol geweest; Menschen-gewaad is van ons gevallen; Naakter zijn wij geworden dan het beest.
Wij zijn gedaald, de hoogten afgegleden Onder de gronden, naar het klein geboeft’ — Dat, om te leven, stoot en moord behoeft — Zoo ver, zoo ver, en daar nog diep beneden.
30