Niet meer is voor heeren en de houders Der vrachtschepen die de lading loozen In de beurzen van de aandeelhouders,
Uit het dagloon van de namenloozen.
Niet meer voor fabrieken, de bordeelen Voor de werkers, in een net gevangen Van veel raderen en kamergangen,
Waar zij winsten voor hun broodheer telen.
Eén bordeel waart gij o ronde aarde,
En de Arbeid als een stil verachte Hoere zat zij aan haar uitkijkgaarde,
Gaf zich weg om geld bij dag en nachte.
Zing gij Hoere, want gij hebt verlaten, D’oude kameren van uw ellende,
Gij bevrijde, naar de lichte staten -Van de toekomst gaat gij voetstap wenden.
Zing gij werker, vóór u, te bereiken Door de zilvren haven der gelijkheid,
Komen open nieuwe wereldrijken.
Waar de wind waait van de gouden vrijheid.
Toen viel stilte. Maar de werkers hieven Van hun zetels zich en van hun banken, Alsof duizend bergen zich verhieven, —
Uit te spuwen vuur en oproerklanken.
20