LVI
De roeper door de wereld, kleine mensch Wandelt langs de grassen en de struiken,
Zijn oog is overal, het is de fijne lens,
Het glinsterend kanaal waarin de dingen duiken*
Hij weegt ze met zijn oor, en op zijn tong Proeft hij de fijne cellen hunner geuren,
Van wat in diepten en in hoogten zong Verneemt hij het inwendige gebeuren.
Hij neemt ze in zich op, hij wordt hun taal, Profeet wordt hij, hun aller toekomst zingende, De hooge stem van glinsterend metaal,
De hemelen en aard bedwingende.
88