LV
Wij de bewogenen, naar de muziek Die in de verten opstijgt luisteren Wij ontroerden — en wij zijn verheugd,
Ons raakt het gouden stralen van een lach.
Ons hart heft zich, de weg voor ons is lang, En om ons heen zullen de schaduwen Van schemering verschrikken onzen voet, Maar in de verte ruischen de muzieken.
Wij zullen struikelen, en ook zal een Der velen «en nog velen onzer vallen,
Zij blijven achter in hun dood gelaat,
De fijne trekken kijken naar de verten.
Wij gaan, wij gaan, er is in ons ontstaan Een wervelwind, die jaagt ons allen opwaarts, Een avond en een nacht viel op ons neer, Maar in de verte ruischen de muzieken.
87