En al wat in haar voorviel, viel uit U,
En al haar wilsbewegen wiegt uit U,
En wordt door U bedacht en voortgebracht, Zooals gij voortbrengt licht en kleur en lijn En ruisching, het zacht roepen en den zang, Zij zijn het zielsbewegen uwer Ruimte Waaraan ons zielsbewegen zich ontleent,
En nimmer rust gij uit, oneindige,
Daar is geen God, die in U rust.
74