En aan uw stille spel, de fijne klank,
Wij vragen aan Uw wiegingen het woord, Het eerlijk denkend woord, de klank, de daad, Om deze maatschappij, verlaagd en voos, Uiteen te snijden als een rotte vrucht,
En in haar gronden schurftig en melaats Den brand te steken, die ze zuiver maakt,
En op haar grond gezuiverd en gespit Te werpen uit het zaad van Communisme, Het zaad dat in U leeft, oneindige,
Waarmee gij hebt gemaakt het opgaand hout, De avondval, de witte sterrenkring,
De nachten goud en paars en zilvergroen,
De stille dalen en de schemering,
Wij vragen aart uw klank, oneindige,
Aan uw hooggciande sidderende stem Het bevende metaal, om neer te slaan Het kruipende geluid der looze Rede,
Wij vragen aan uw blinkend erts het erts Om om te keeren deze maatschappij En uit zijn voeg te lichten haar bestand,
Opdat een nieuwe maatschappij ontsta,
Aan U gelijk, oneindige Natuur,
Vol vonkende en stralend schoone daden.
72