XLII
Uit de omwoelde aarde, als het licht afdaalt, Stijgen de groeisels, kleuren en de klanken, Stijgen daders, die de aarde maken tot De zangster tusschen luistrende planeten; Wij hebben d' ongerepte daders lief,
Wij denkenden, die leefden en de daad Der ongerepte daders niet begrepen,
Wij, die slechts leefden in het looze woord, Het scheidende, het al-vernielend woord, Wij willen voortaan woordeloozen zijn,
Wij willen naar de ongerepten henen,
Wij willen zelve ongerepten zijn,
Wij willen door het licht geroepen worden En opengaan tot daden, als de zon,
De bloem, de zee, de boom, het blad,
Wij wQordevollen, willen daden worden.
67