XXXVI
God is een vroolijkheid in ons, een lach,
Een rust, een nimmer uit te dooven Zekerheid, dat hij omheen ons is,
God is het zijn, het voelen dat wij zijn,
Een zijn van boomen, bergen en het licht,
Van wolken, sterren, eeuw'ge nachtzee;
God is het woord, waarin wij zeggen, Zee En aarde, diepte, hoogte en afgronden,
God is de atmosfeer, waarin het Al,
Waarvan wij woorden maken, staat geschreven.
61