XXVI
De blonde dag geeft het den avond overt De schemering bestelt het aan den nacht,
De grassen nemen 't aan, en ook de grover Gebaarde struiken buigen der hoofden vacht.
Want over hen gegaan is Ruimteklover Wind, en heeft hen aangeraakt met kracht, Nu staan zij omgewikkeld in den toover Van het geluid, dat hij heeft voortgebracht.
En bij de wonderen, door hem verricht,
Te midden van de cirkeling, die waarde, Huwende zee en aarde, licht en vuur,
Een kleine mensch, in dit gezegend uur Hoorde Gemeenschap langs de ronde Aarde Brengen de diepten, zingend naar het licht.
44