XXVII
Nooit rust de scheppingsdaad, voortdurend wordt Materie stralende, en zij verbindt En zondert af en breekt uiteen en spoedt Zich, zingend door het matelooze,
En brengt haar boodschap „de Verandering”.
De bergen nemen 't aan, de woeste zee Houdt in haar loop en springt omhoog,
De wind buigt zijwaarts, rukt zichzelven weg,
De vastgelegde heuvels komen golven,
En d’ aarde luistert, heft het trage hoofd;
Binnen haar nieren is een roep geschied,
Een fijne stem ging zich daarin meededen. Veelkleurige vertellingen staan op Te schrijven aan een tak en op den stam En in de bladen, hun geschiedenis,
Een schelle klinkt, voortdurend klinken schellen Er wordt gevaren en er is geen schip,
Er wordt gereden en er is geen wiel,
Er wordt gezongen en er is geen stem,
Er wordt geschilderd en er is geen schilder,
En nochtans klinkt en kleurt en spoelt en zingt En spat uiteen iets, hecht zich aan en springt En cirkelt, zet zich uit en krimpt weer saam En vliegt in snelheid, voor geen oor waarneembaar, Luid stralende en klinkend door het Al;
Het is materie, die alscheppend werd,
De stoffen van de Zonnen, Aarde, Zeeën, —
Die zich ontmoeten in het eeuwig ruim
45