XVII
Zijt gij reeds naakt genoeg, om kameraad Te noemen ieder, die als gij op aarde Zich verheft, — een spraakbegenadigde, Geboren uit de stoffen van het AL
Gij staat afzijds elkaar, gij hebt u steeds Omringd met eigendunk, van iets te zijn Bizonderlijks, verkoren, en vol schoons,
En niemand, dacht gij, waart gij cijnse plichtig,
En groeidet op in tal, een vuns geslacht Van woekerplanten, wanend zich een bosch Luidpralende in het namiddaglicht
Kome de herfst die U vellen zak
3
33