Van God en van de natuur

Titel
Van God en van de natuur

Jaar
1921

Pagina's
80



XVI

Nog is de mensch niet als een zonne-opgang Lichtende, of fluistrend als het woud,

Het maanbeschenen woud vol paarse vanen,

Of het ontwaakte woud, wanneer het staat Te huiveren in vogelengerucht.

De mensch is nog niet als een ochtend glanzend, — De wolken staan verheerlijkt aan de kim, —

Er is in hem geen kleurenovergang Als in de lucht, wanneer de late zon In mantel aardbeirood en geel en paars Langs de zacht ademende zee verglijdt, —

De menschen lichten niet, zooals een ster Die open staat, in den verstilden nacht,

Te branden met de kaarsen in de handen,

De menschen zijn zoo trotsch niet als de man Des schemers, die langs lage velden stapt En met vergrijsd gelaat den avond meldt,

Zij zijn zoo mooi niet, als de jonge knaap Des ochtends in een geelblauw zij gewaad Die uitroept van zijn hoogen heer het licht, —

De menschen zijn zoo mooi niet, als een boom,

O gij bestormer der oneindigheid,

Gestegen met uw klauwen in den grond, Roepende naar het onpeilbaar licht;

De menschen zijn niet mooi, ze zijn maar klein,

En aan hun denken, is iets leelijks zien,

Iets zeer flauwhartigs zien, iets wreeds en lafs,

Iets ijdels, dat te loeren ligt,

31

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.